woensdag 3 april 2013

Persoonlijk beroepschrift van gezag ontheven vader, deel 1

Toetsing aan de wet van de beoordeling tot ontheffing van mijn ouderlijk gezag.


Art. 1: 266 Burgerlijk Wetboek

Mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, kan de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.

Art. 1:268 Burgerlijk Wetboek

1. Ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet.
2. Deze regel lijdt uitzondering:
d. indien na een verzorging en opvoeding met instemming van de ouder - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij - van ten minste een jaar in een ander gezin dan het ouderlijke, een voortzetting daarvan noodzakelijk is en van terugkeer naar de ouder ernstig nadeel voor het kind moet worden gevreesd.

Beschouwing van toepassing van deze twee wetsartikelen.

Volgens art. 1:266 BW dienen er dus twee voorwaarden te zijn vervuld alvorens de rechtbank een ouder kan ontheffen van zijn gezag;
1. ongeschiktheid of onmacht van de ouder zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen;
2. het belang van het kind verzet zich niet tegen de ontheffing.

Vanuit de simpele logica van “oorzaak en gevolg” kan worden gesteld dat uitsluitend indien de twee voorwaarden van art. 1:266 BW zijn vervuld, er sprake is van rechtvaardiging voor ontheffing en derhalve pas dán door de rechtbank aannsluitend mag worden geoordeeld dat de onderhavige situatie zich leent voor toepassing van art. 1:268 BW!

Art. 1:268 lid 1 BW: Ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet.

Art. 1:268 lid 2 sub d BW stelt vervolgens een derde, een vierde en een vijfde voorwaarde die moeten zijn vervuld alvorens de rechtbank mag oordelen dat ontheffing ondanks verzet van de ouder tóch kan worden uitgesproken, namelijk:

1. het kind moet een jaar met instemming van de ouder in het pleeggezin hebben verbleven;
2. een voortzetting van pleeggezinplaatsing is noodzakelijk
3. van terugkeer naar de ouder moet ernstig nadeel voor het kind worden gevreesd.

Hieruit volgt dat, alvorens de rechtbank mag oordelen dat ontheffing ondanks verzet van de ouder toch kan worden uitgesproken, in totaal vijf voorwaarden moeten zijn vervuld;

1. voorwaarde 1 van art. 1:266 BW:
ongeschiktheid of onmacht van de ouder zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen;
2. voorwaarde 2 van art. 1:266 BW:
het belang van het kind verzet zich niet tegen de ontheffing;
3. voorwaarde 1 van art. 1:268 lid 2 sub d BW
het kind moet een jaar met instemming van de ouder in het pleeggezin hebben verbleven;
4. voorwaarde 2 van art. 1:268 lid 2 sub d BW:
een voortzetting van pleeggezinplaatsing is noodzakelijk;
5. voorwaarde 3 van art. 1:268 lid 2 sub d BW:
van terugkeer naar de ouder moet ernstig nadeel voor het kind worden gevreesd.

Indien de rechtbank, wetende dat zelfs ook maar één van deze vijf voorwaarden niet is vervuld oordeelt dat ontheffing tóch kan worden uitgesproken bij verzet van de ouder daartegen en de ouder daadwerkelijk ontheft van zijn gezag, is er sprake van misbruik van het gezag van de rechtbank!

De twee voorwaarden van art. 1:266 BW: ongeschiktheid of onmacht van de ouder zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van het kind verzet zich niet tegen de ontheffing, zijn dus de primaire voorwaarden die moeten zijn vervuld alvorens er sprake is van “ontheffing” waar de ouder zich tegen kan verzetten en zijn dus de primaire voorwaarden die moeten zijn vervuld alvorens de rechtbank zich mag veroorloven te oordelen dat de onderhavige situatie zich leent voor toepassing van art. 1:268 BW.

Moge hij, die van mening is dat bovenstaande beschouwing onjuist is, opstaan en mij verbeteren!

In mijn geval,

Is voorwaarde 1 vervuld?
ongeschiktheid of onmacht van de ouder zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen

De rechtbank heeft nergens in de beoordeling aangegeven dat de twee voorwaarden van art. 1:266 BW voor ontheffing beiden waren vervuld, terwijl het in beoordelingen gebruikelijk is dat door de rechtbank wordt aangegeven of de voorwaarden al dan niet zijn vervuld. Dat is ook niet verwonderlijk!

De rechtbank moet genoegzaam zijn gebleken dat ik driemaal door deskundigen; een zorginstelling (2007); Griekse forensische (2010) en Nederlandse forensische specialisten (2011), in de uitoefening van mijn gezag goed genoeg werd geacht de verzorging en de opvoeding toereikend ter hand te kunnen nemen.

Daarenboven weet de rechtbank dat de Raad voor de kinderbescherming in nov. 2006 en in dec. 2011 heeft ingestemd met de uitoefening van mijn gezag als vader en ook het Hof stemde daar in april 2008 mee in. (Gezagtoewijzing).

De rechtbank moet hebben geconstateerd dat de grond die voorwaarde 1 van art. 1:266 BW zou kunnen hebben vervuld, (ongeschiktheid of onmacht mijn plicht tot opvoeding en verzorging te vervullen), niet aanwezig was en ik derhalve dan ook niet op grond van art. 1:266 BW kon worden ontheven van mijn gezag.

Dit wordt nog eens extra bevestigd door de rechtbank zelf, die aangeeft op de hoogte te zijn van de kwaliteit van mijn ouderschap doch (vreemd genoeg) nalaat een uiteindelijk oordeel te geven over het (in deze zaak) primaire relevante, voor de doorslag in de afweging onontbeerlijke aspect, n.l. of ik wél dan niet onmachtig of ongeschikt ben mijn plicht tot opvoeding en verzorging te vervullen!
Indien de rechtbank de kwaliteit van mijn ouderschap vanwege onmacht of ongeschiktheid niet toereikend zou hebben geoordeeld, zou zij dit beslist als aanvulling op de volgende geciteerde zin uit de beschikking hebben vermeld: “Uit de rapportage over de vader en de stiefmoeder blijkt eveneens duidelijk welke opvoedkundige kwaliteiten de vader en de stiefmoeder hebben,” maar dat heeft de rechtbank niet gedaan dus kan ervan worden uitgegaan dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat ik onmachtig of ongeschikt ben mijn plicht tot opvoeding en verzorging te vervullen en is derhalve voorwaarde 1 niet vervuld.

Is voorwaarde 2 vervuld?
het belang van het kind verzet zich niet tegen de ontheffing”

Zoals uit voorgaande is gebleken zijn mijn ouderschap en omstandigheden bij mij meerdere malen door deskundige, door jeugdzorg en justitie bevoegde instanties onderzocht en ruim toereikend geoordeeld om mijn verplichting tot verzorging en opvoeding te vervullen en zelfs door de rechtbank niet ontoereikend geoordeeld. Dat staat als een paal boven water!

Voor de verzorging en opvoeding heeft een kind altijd een daartoe capabele ouder nodig en het is sinds mensenheugenis een wereldwijd onderschreven gegeven dat elk kind er belang bij heeft verzorgd en opgevoed te worden door zijn eigen daartoe capabele ouder die op zijn beurt er weer belang bij heeft om zijn eigen kind te verzorgen en op te voeden en daarom heeft de wetgever deze belangen als rechten beschermd d.m.v. wetsartikelen die moeten waarborgen dat het kind niet wordt gescheiden van zijn tot verzorging en opvoeding capabel zijnde ouder.

Het schijnt echter dat een zeer jong kind geen verschil bespeurt tussen verzorging van zijn eigen ouder of die van een niet biologische ouder, zolang deze ouder het kind maar responsief en sensitief verzorgd krijgt het kind wat het nodig heeft.

Vanuit dit gegeven zou dan gesteld kunnen worden dat geen enkel kind belang heeft bij specifiek zijn eigen biologische ouder en derhalve het belang van geen enkel kind in een goed pleeggezin zich verzet tegen ontheffing van het gezag van zijn eigen ouder.

Echter, wanneer een adoptiekind of pleegkind zijn eigen persoonlijke waarneming verder heeft ontwikkeld, blijkt in verreweg de meeste gevallen een sterke behoefte te ontstaan aan informatie betreffende zijn biologische wortels en vindt het vanuit die natuurlijke behoefte belangrijk om contact te zoeken met zijn biologische ouder. Het kind blijkt dan tóch belang te hebben bij zijn biologische ouder. Dit komt echter pas op latere leeftijd tot uiting omdat eerder zijn geestelijke vermogens nog niet dusdanig waren ontwikkeld om daar uiting aan te geven maar het belang moet er wel al zijn geweest, althans dat kan niet worden uitgesloten zolang het tegendeel niet is bewezen!

Er dient dus vanuit te worden gegaan dat elk kind inderdaad belang mag hebben bij zijn eigen biologische tot verzorging en opvoeding capabele ouder en dan zou dat belang zich weldegelijk verzetten tegen ontheffing van deze ouder en aangezien de kwaliteiten van mijn ouderschap door de rechtbank in ieder geval niet ontoereikend zijn geoordeeld mag ik mezelf rekenen onder deze tot verzorging en opvoeding capabele ouders en verzet het belang van óók mijn dochtertje zich weldegelijk tegen de ontheffing van mijn gezag en is derhalve voorwaarde 2 niet vervuld!

Is voorwaarde 3 vervuld
"het kind moet een jaar met instemming van de ouder in het pleeggezin hebben verbleven"

Ik werd op 23 april 2008 (met ingang van twee maanden later, 23 juni 2008), met het eenhoofdig gezag belast door het hof. Ik had ingezien dat mijn dochter niet binnen een jaar na de uitspraak van 23 april 2008 in mijn gezin kon worden geplaatst (voorwaarde Hof). Doch een jaar na de uitspraak (23 april 2009), had de plaatsing beslist mijn instemming niet meer omdat duidelijk werd dat de doelstelling van jeugd- en pleegzorg permanente plaatsing inhield met vader in een rol op afstand maar jeugd- en pleegzorg hebben de plaatsing toch doorgedrongen tegen mijn wil! De plaatsing viel tot het moment van intreden van mijn gezag, (23 juni 2008) nog steeds onder OTS en MUHP dus gedwongen. De vrijwillige plaatsing heeft dus slechts tien maanden geduurd en is derhalve voorwaarde 3 niet vervuld!


Is voorwaarde 4 vervuld?
“een voortzetting van pleeggezinplaatsing is noodzakelijk

De rechtbank oordeelde op grond van art 3 IVRK:“Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook…?…in het belang van dochtertje dat zij in het pleeggezin blijft wonen. Het…?…nadeel voor dochtertje van een terugplaatsing bij de vader is daarmee reeds gegeven.”

Hetgeen direct opvalt in dit oordeel van de rechtbank is dat er twee door wetgever verplichte voorwaarden ontbreken:

Op de plaats van het eerste vraagteken: noodzakelijk

Op de plaats van het tweede vraagteken: ernstig

De wetgever stelt niet: “Indien een voortzetting van pleeggezinplaatsingin het belang is van het kind”!

De wetgever stelt: “Indien een voortzetting van pleeggezinplaatsing noodzakelijk is”

Alléén het belang van het kind rechtvaardigt niet de scheiding tussen kind en ouder en al helemaal geen ontheffing van het gezag van de ouder. Wél de “noodzakelijkheid in het belang van het kind maar de rechtbank begrijpt dat niet.

De voortzetting van de pleeggezinplaatsing ispas dán gerechtvaardigd wanneer is aangetoond dat de omstandigheden bij en/of het ouderschap van de ouder een dérmate ernstige bedreiging vormen voor de geestelijke of zedelijke belangen of de gezondheid van het kind dat het noodzakelijk is dat de pleeggezinplaatsing wordt voortgezet.

Het zou toch helemaal van de gekke worden wanneer vanwege (vermeende) betere omstandigheden bij en/of (vermeend) beter ouderschap van de buren, wordt geoordeeld dat het kind in zijn belang dan maar bij de buren moet worden geplaatst! Er zijn altijd wel betere omstandigheden!

Het criterium is “Good enough” maar daar hebben jeugd- en vooral pleegzorg lak aan, (zie onderstaande commentaar van een orthopedagoog/gedragswetenschapper van pleegzorg op het advies van de GZ psychologen om dochter terug te plaatsen).

“Opmerkelijk is dat bij de beantwoording van de onderzoeksvraag (vraag 1, pagina 24, deel 1) waar het toekomstperspectief van dochter ligt, niet gekeken is bij welk besluit haar belang het meeste gediend is. Er lijkt gekeken te zijn of vader en stiefmoeder 'good enough' opvoeders zijn voor dochter. Voor het advies c.q. het besluit wat door de rechter genomen gaat worden, zou leidend moeten zijn in welke situatie (pleeggezin of vader met stiefmoeder) dochter de beste ontwikkelingskansen krijgt. Uit het rapport maken we op dat deze geboden worden in het pleeggezin en deze opvoedingsomgeving de ontwikkeling van dochter de meeste continuïteit en stabiliteit biedt.”

Wie is het daarmee eens? De drie rechters in mijn zaak in ieder geval wel

Is dit niet zódanig schandalig dat het gerechtvaardigd is om deze uiting van deze dame met haar naam en toenaam op het internet te publiceren?
Het is echter nog veel schandaliger dat de drie rechters het met deze dame eens zijn en dat verdient nog véél meer de media!
Van de rechtbank mag toch worden verwacht dat ze het onderstaande criterium naar behoren respecteert, of niet soms?

Het criterium uit het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij (pag. 14):

http://www.jeugdzorg-en-nu.nl/indi/Handboek_Delta.pdf

"Vrijwel ieder kind heeft tijdens zijn ontwikkeling met bedreigingen te maken. Dat is niet slecht, want een kind dat nooit enige tegenslag ervaart wordt waarschijnlijk niet goed voorbereid op het volwassen zijn. Pas als die bedreigingen zo ernstig zijn dat een jeugdige zich onvoldoende of verkeerd ontwikkelt, komt een maatregel in zicht. Met andere woorden: de omstandigheden hoeven zeker niet ideaal te zijn en dat geldt ook voor de ouders. In de literatuur wordt dit aangeduid als ‘goed genoeg’ ouderschap."

Uitsluitend de noodzaak”in het belang van het kind” rechtvaardigt het oordeel: “voortzetting van de pleeggezinplaatsing” hetgeen duidelijk wordt aangegeven, niet alleen in art. 1:268 BW maar ook in art 1:261 BW in art. 9 IVRK en in art. 8 EVRM.

Art. 1:268 BW

1. Ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet.

2. Deze regel lijdt uitzondering:

d. indien na een verzorging en opvoeding met instemming van de ouder - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij - van ten minste een jaar in een ander gezin dan het ouderlijke, een voortzetting daarvan noodzakelijkis en van terugkeer naar de ouder ernstig nadeel voor het kind moet worden gevreesd.

Art. 1: 261 BW

Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.

Art. 3 IRVK

Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.

Art. 5 IVRK

De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.

Art. 9 IVRK;

De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders.

Art. 8 EVRM

Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijkis in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.


Vanuit het gegeven dat het belang van het kind de eerste overweging moet vormen en de staat moet waarborgen dat het kind niet wordt gescheiden van de ouder, (tenzij dit noodzakelijkblijkt in het belang van het kind in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders), is wetenschap omtrent ouderschap en de omstandigheden bij de ouder de absolute prioriteit!

Het Burgerlijk wetboek, het EVRM en het IVRK hebben dat ook zo bedoeld!

Het ouderschap en de omstandigheden bij de ouder hoeven niet perfect te zijn maar moeten “good enough” zijn.

Dus moet allereerst worden onderzocht of het ouderschap en de omstandigheden bij de ouder voldoen aan de voorwaarde: “good enough”. Dat is de plicht van de staat!

Wanneer het ouderschap en de omstandigheden bij de ouder, voor het kind“good enough” zijn geoordeeld door deskundige, door jeugdzorg en justitie bevoegde instanties, welke argumenten kunnen er dan nog worden aangevoerd om te oordelen dat pleeggezinplaatsing ondanks “good enough”ouderschap tóch moet worden voortgezet?

Het enige argument dat rechtvaardiging verdient is een gehechtheidrelatie aan het pleeggezin bij absentie van een gehechtheidrelatie aan de ouder. Het kind verlaat de vertrouwde hechtingsomgeving van het pleeggezin (de enige die hij heeft) en moet dan opnieuw hechten, ditmaal aan de ouder.

Dit is in mijn geval echter niet aan de orde want mijn dochtertje heeft eveneens een gezonde gehechtheidrelatie met mij en mijn gezin, ontwikkeld in de eerste negen maanden van haar leven vóór de uithuisplaatsing in 2006, door de bezoekmomenten in het kader van de omgangsregeling tijdens haar verblijf in het pleeggezin en door de zes maanden die zij bij mij in mijn gezin heeft doorgebracht in 2010. (Veel videobeelden). De gehechtheidrelatie met mij heeft de rechtbank zelf beaamd dus dit argument valt af.

Het is dus genoegzaam duidelijk dat de rechtbank niet heeft kunnen oordelen dat een voortzetting van de pleeggezinplaatsing noodzakelijkis in het belang van mijn dochter en is derhalve voorwaarde 4 niet vervuld.

Is voorwaarde 5 vervuld?
van terugkeer naar de ouder moet ernstig nadeel voor het kind worden gevreesd”

Wanneer de wetgever spreekt van: indien een voortzetting van pleeggezinplaatsing “noodzakelijk”is en van terugkeer naar de ouder “ernstig nadeel” voor het kind moet worden gevreesd, weegt hij twee verschillende opties betreffende verblijfplaats van het kind tegen elkaar af waarbij aan elke optie een afzonderlijke voorwaarde is verbonden.

Ernstig nadeel van terugkeer van het kind bij de ouder (door aangetoonde omstandigheden bij en/of het ouderschap van de ouder die een ernstige bedreiging vormen voor de geestelijke of zedelijke belangen of de gezondheid van het kind), rechtvaardigtde noodzakelijkheid van voortzetting van de pleeggezinplaatsing.

Echter, Een vermeende noodzakelijkheidvan voortzetting pleeggezinplaatsing rechtvaardigt nooit het ernstige nadeel voor het kind van terugplaatsing naar de ouder.

Welke noodzakelijkheid van voortzetting pleeggezinplaatsing zou ernstig nadeel voor het kind rechtvaardigen van terugkeer naar de ouder?

Laat de rechtbank mij dáár maar eens een voorbeeld van geven!

Pretendeert de rechtbank soms dat beter ouderschap van de pleegouders en/of betere omstandigheden bij hen dan die van de eigen ouder, mag worden verondersteld gerechtvaardigd als noodzaakvan voortzetting van de pleeggezinplaatsing te kunnen worden geoordeeld?
In ons geval heeft de rechtbank dat inderdaad gedaan:

Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook…?…in het belang van dochtertje dat zij in het pleeggezin blijft wonen. Het…?…nadeel voor dochtertje van een terugplaatsing bij de vader is daarmee reeds gegeven.”

Behalve dat dus noodzakelijken ernstig ontbreken stelt de rechtbank dat met de (vermeend) vervulde voorwaarde 3: “een voortzetting van pleeggezinplaatsing is noodzakelijk tegelijkertijd voorwaarde 4: “van terugkeer naar de ouder moet ernstig nadeel voor het kind worden gevreesd” automatisch vervuld zou zijn.

De rechtbank heeft art. 1: 268 lid 2 sub d als volgt geïnterpreteerd:

“indien een voortzetting van pleeggezinplaatsing in het belang is van het kind en derhalve van terugkeer naar de ouder nadeel voor het kind moet worden gevreesd.”,

(De rechtbank wist dat ze het niet kon maken om het woord: ernstig te bezigen!)

Terwijl de wetgever stelt:

“indien een voortzetting van pleeggezinplaatsing “noodzakelijk”is en van terugkeer naar de ouder “ernstig nadeel voor het kind moet worden gevreesd.”,

De rechtbank weet best dat de voorwaarde: “van terugkeer naar de ouder “ernstig nadeel” voor het kind moet worden gevreesd”, alleen maar betrekking kan hebben op de omstandigheden bij en het ouderschap van de ouder. Zo heeft de wetgever dat bedoeld!

De rechtbank weet ook dat zij deze voorwaarde niet “vervuld” heeft kunnen oordelen op grond van het ontbreken van “good enough” ouderschap bij mij en haar restte dan ook geen andere uitweg dan met de (vermeend) vervulde voorwaarde 3, de voorwaarde 4 voor “vervuld” te verklaren.

De rechtbank heeft toegegeven dat er duidelijk een gehechtheidrelatie bestaat van mijn dochtertje met mij en de rechtbank is duidelijk gebleken welke opvoedkundige kwaliteiten ik en mijn vrouw hebben en de rechtbank heeft niet geoordeeld dat deze opvoedkundige kwaliteiten niet “good enough” zouden zijn en derhalve heeft de rechter niet kunnen oordelen dat van terugkeer van mijn dochter naar mij ernstig nadeel voor haar moet worden gevreesd en is derhalve voorwaarde 5 niet vervuld.

Uit bovenstaande blijkt dus geen enkele van de vijf voorwaarden voor ontheffing vervuld te zijn.

Resumé

Ondanks dat de rechtbank weet dat geen enkele van de vijf voorwaarden voor ontheffing van het gezag is vervuld oordeelt de rechtbank dat de pleeggezinplaatsing tóch dient te worden voortgezet, , niet omdat het noodzakelijk is, zoals de wet voorschrijft, maar omdat de rechtbank oordeelt het in het belang is van mijn dochtertje en de rechtbank vermeldt daarbij nadrukkelijk dat dit niet mogelijk is wanneer mijn gezag zal worden gehandhaafd!

De rechtbank heeft dus zelf een nieuw criterium voor ontheffing gecreëerd, namelijk:

Indien een minderjarige, naar het oordeel van jeugd- en pleegzorg, betere ontwikkelingskansen wordt geboden in het pleeggezin dan het ouderlijk gezin te bieden heeft, komt de rechtbank de bevoegdheid toe de wettelijke voorwaarden voor ontheffing van art. 1:266 en art. 1:268 BW vervallen te verklaren teneinde de ouder alsnog te kunnen ontheffen van zijn ouderlijk gezag over de minderjarige.”     

Is dit een rechtmatige toepassing van familierecht? Is dit democratie?

1 opmerking:

  1. Ik maak me zorgen, de toekomst van de kinderen in dit land is bedreigd met zulke fout uitspraken die toet terrorisme kan lopen als er pedofiele verenging herkent worden. Kinderen van buiteland ouders gaan dit niet kunnen accepteren.

    BeantwoordenVerwijderen